Het is een schitterend zomerse lentedag. Ik zit hier, heerlijk in mijn schommelstoel, te genieten van het zonnetje. Aaah, wat een rust.
Sinds ik naar dit prachtige, traditionele dorpje ben verhuisd is de glimlach niet meer van mijn gezicht te slaan. Ik begin me steeds meer te beseffen dat de grote stad de hel is. Maar hier, in dit pittoreske dorpje, voel ik me thuis. De mensen zijn hier vriendelijk, en er gebeurt hier nooit wat geks.
Dat zeg ik nou wel, maar ik hoor vanuit de verte gebrom. Dat is vreemd, want dat hoor je hier nooit. Ik leun even naar voren en kijk naar rechts. In de verte zie ik een persoon op een motor aankomen. Sterker nog, het lijkt wel een politiemotor! Ik ben benieuwd wat er gaande is.
Tot mijn verbazing parkeert de man zijn motor recht voor m'n neus. Hij doet zijn helm af. Een politieman heb ik sinds de grote stad niet meer gezien. Daar zag ik ze dagelijks. Ik heb ze nooit gemist. Maar deze man ziet er niet verkeerd uit in dat uniform.
Hij stelt zich aan me voor als Fabian met twee n'en. Dat hoor je niet vaak. Ik zeg dat ik Frank Lapidus heet, met slechts één n. Plotseling trekt ie mijn pen uit m-