Nederlands is een moeilijke taal
Wie gisteren ging vliegen, zegt heden: ik vloog.
Dus zegt u misschien ook van wiegen: ik woog?
Nee, pardon. Want ik woog is afkomstig van wegen.
Maar… is nu ik voog een vervoeging van vegen?
En dan het woord zoeken vervoegt men: ik zocht.
En dus hoort bij vloeken misschien ook: ik vlocht?
Alweer mis, want dit is afkomstig van vlechten.
Maar ik hocht is geen juiste vervoeging van hechten.
Bij roepen hoort: riep, maar bij snoepen geen sniep.
Bij lopen hoort: liep, maar bij kopen geen kiep.
En evenmin hoort er bij slopen: ik sliep,
want dit woord is afkomstig van ’t schone woord slapen.
Maar zet nu weer niet: ik riep bij het woord rapen,
want dat komt van roepen en u ziet het terstond:
zo draaien we vrolijk in ’t cirkeltje rond.
Van raden komt ried, maar van baden geen bied.
Ook komt hier voor: bood, maar van wieden geen wood.
U ziet de verwarring is akelig groot.
Nog talloos veel voorbeelden kan ik u geven,
want gaf hoort bij geven, maar laf niet bij leven.
Men spreekt van: wij drinken, wij hebben gedronken,
maar niet van: wij hinken, wij hebben gehonken.
’t Is: ik eet en ik at, niet ik weet en ik wat.
Maar: ik weet en ik wist, zo vervoegt men dat.
Maar schrijft u nu niet bij vergeten: vergist,
dat is een vergissing. Ja moeilijk is ‘t.
Het volgend geval, dat is bijna te bont.
Bij slaan hoort: ik sloeg, niet ik sling of ik slond.
Bij gaan hoort: ik ging, niet ik gong of ik gond.
Bij staan niet: ik stoeg, of ik sting, maar ik stond.
Zo kan ik wel doorgaan tot volgende week,
maar, dierbare lezer, ik maak u van streek,
met al deze onzin, die toch gewis
van onvervalst Hollandse oorsprong is.
(Uit: De Vrije Gedachte)